logo Erfgoed Rijssen-Holten Steenfabriek Gebr. ten Bolscher

Deelnemers overzicht
Steenfabriek Gebr. ten Bolscher
Enterstraat
Rijssen,

Steenfabriek Gebr. ten Bolscher

De Gebroeders Jan-Hendrik Frederik (Jeijs Freark) en Gert-Jan (Putt’t Getjan) begonnen in 1863 een steenfabriek, gelijktijdig met de steenfabriek Baan en Ten Hove aan de Brekeld. De steenfabriek is later overgenomen door de zonen van Jan Hendrik door Gerrit en Gerrit-Jan ten Bolscher (Buul)
En dit is in de jaren 50 weer overgenomen door de zonen van Gerrit (Jans en Gerrit-Hendrik) waarbij de zonen erbij ingingen voor het deel van Gerrit-Jan en Gerrit behield zijn deel. En met het overlijden van de ouders kwam later de hele familie erbij wat de besluitvorming over investeren enzo niet makkelijker maakte. In 1981 tijdens de grote crisis is besloten om er vrijwillig mee te stoppen. Er was een grote voorraad onverkochte stenen, nog een hypotheek van eerdere investeringen en automatisering in de industrie ging steeds verder, om concurrerend te blijven moest er teveel worden geinvesteerd.

In de beginjaren werd het stenen maken gedaan naast het normale boerenwerk. In de praktijk kwam dit erop neer dat het zware werk op het tichelwoark gedaan werd door de mannen en de vrouw/kinderen hielden de boerderij gaande. Het was heel zwaar werk. Alles moest met de hand gedaan worden.


De leem werd uit Enter gehaald (achter Rohaan). Met de hand werd de leem opgegraven en met paard en wagen naar het tichelwoark gebracht. Als brandstof werd turf gebruikt, die werd ook met de hand opgegraven in het Enterveen en met paard en wagen naar het tichelwoark gebracht.
De leem uit Enter was van goede kwaliteit en speciaal want het brande mooi gele stenen van heel goede kwaliteit. In oude huizen in de omgeving in kun je ze soms nog zien. Later toen de leem uit de Hoch werd gehaald moest er kalk worden bijgemengd om het gele effect te krijgen.
Het stoken van stenen gebeurde in de zogenaamde veldovens, hiervoor was turf de beste brandstof omdat het vlamde, het vlammen was nodig om de kleur in de stenen te krijgen. Als er bijv kolen gebruikt werden in die ovens kwamen de stenen er te grijs uit. Later werd de turf uit Vroomshoop gehaald en toen dat op begon te raken werd het uit Drente aangevoerd.
Het stoken van de veldovens was een ware kunst. Met name Jan-Hendrik had er een goed oog en was van grote invloed van op het succes van het starten van het tichelwoark. Er waren nog geen thermometers of andere apparatuur, alles moest op zicht en op gevoel gedaan worden. In een veldoven (ze hadden er 2) gingen 275.000 of 300.000 stenen per keer dus goed stoken was van groot belang een partij verknallen kostte veel geld. Het stoken gebeurde in het najaar/winter. Het werk op het tichelwoard was seizoensgebonden. Het stenen maken begon in het voorjaar zodat de stenen goed konden drogen in de droogloodsen gedurende de zomer. Daarna werd er leem gegraven die dan over de winter kon beluchten wat betere stenen gaf en daarna begon het stookseizoen met de droge stenen uit de droogloodsen. Later toen er automatische droogovens waren en er gestookt werd met een ringoven of tunneloven werd het een volcontinue proces.
Het stoken van de veldovens was een ware kunst. Elke partij moest drie weken gestookt worden.
Eerst een week ‘waterstoken’ de stenen werden dan langzamerhand opgewarmd om het nog aanwezige vocht er volledig uit te krijgen als dat niet gedaan werd kwamen er slechte stenen uit. Daarna moesten de stenen 2 weken lang op 1100C gebracht en gehouden worden door het stoken met turf. Aan beide kanten van de  oven zaten stookpoorten en de stenen achter de stookpoorten waren zo gepakt dat er brandstof (turf) ingegooid kon worden om te verbranden. Bovenop de veldoven waren openingen gemaakt met deksels die zo gezet konden worden om de juiste trek in de oven te krijgen dat de stenen zo gelijkmatig mogelijk gestookt werden.  Het stoken zelf was erg zwaar en gevaarlijk, de stookpoorten waren gietijzeren deuren en zoals je kunt voorstellen zijn die roodgloeiend als de oven erachter 1100C is, ze moeten dan opengemaakt worden en nieuwe turf erin, dat heeft hier en daar nogal wat brandwonden opgeleverd. Als je er een stuk of 5 had gedaan moest je wel even naar buiten om af te koelen en te drinken.
Na een week of 2 waren de stenen klaar, dit kon gezien worden aan de hand van de krimp. Gebakken steen is kleiner dan de groene leem-steen. Als de hoogte van de veldoven voldoende gekrompen was konden ze zien dat de stenen gaar waren. Dan moesten ze nog langzaam afkoelen, als dat te snel gebeurde kreeg je ook slechte kwaliteit stenen of in het slechtste geval veel scheuren. Hiervoor werden dan de stookpoorten goed afgedicht en alle trekpotten bovenop de oven werden dicht gezet. Als de oven dan voldoende was afgekoeld kon met weer geopend worden en werd het uitgepakt met de hand. Het gelijkmatig stoken was van groot belang. Als de stenen niet heet genoeg werden (meestal was dat de bovenste laag, dat was eigenlijk niet te voorkomen. Werden dat binnenstenen, deze waren gebakken maar waren meer bros en konden veel vocht opnemen, als ze dan buiten gebruikt werden zouden ze barsten als ze bevroren, dus binnenstenen, werden voor binnenmuren gebruikt die niet nat/bevroren werden. De kunst was dus om de laag van binnenstenen zo klein mogelijk te houden want het geld zat in de gevelstenen, niemand zat echt te wachten op binnenstenen. Maar als de oven te hard gestookt werd dan met onderin konden de stenen krom trekken en die waren ook niet verkoopbaar en als de hitte verdeling niet goed gedaan werd dan werden de stenen rondom de stookgaten te heet en smolten aaneen tot grote klompen, dat was van bovenop de veldoven te zien omdat er dan inzakkingen van de stenen waren. De klompen waren helemaal niet de bedoeling want de goede gevelstenen die het moesten zijn waren ineens onverkoopbare brokken steen. Zoals gezegd was Jan-Hendrik een hele goede stoker en die stond erom bekend dat hij goede stenen kon stoken. Een leuke anecdote, hij kreeg aanbiedingen van grote Duitse fabrikanten waar hij zo voor 1/3 bij een grote Duitste steenfabriek kon instappen als mede firmant. Maar het verhaal ging niet door want de vrouw wilde toch in Riessen blijven want ze moest zondags wel gewoon naar de goede kerk kunnen gaan.
Het stoken duurde 2 weken maar daar zat dus ook een zondag tussen. En op zondag mocht er niet gewerkt worden. De ovens werden dan zo heet mogelijk gemaakt op zaterdagavond en zo goed mogelijk afgedichte en dan om 11 uur ’s avonds gingen ze dan naar huis om op maandagochtend net na middernacht weer te gaan stoken. De kunst was om het niet teveel te laten afkoelen zodat de kwaliteit van de stenen er niet onder leed. Jan-Hendrik kon niet fietsen, dus in het stookseizoen ging hij zondagnacht naar het tichelwoark, bleef daar tot woensdagavond om te stoken, liep dan naar huis om te wassen, scheren en goed te eten en wat werk op de boerderij te doen en dan op donderdag ging hij weer terug tot zaterdagavond om weer te stoken. Jans heeft dat in de beginjaren ook nog gedaan maar toen hadden ze een fiets dus gingen ze tussendoor wel naar huis om wat te eten of te wassen maar ook toen was het 36uur werken, een nacht slapen en dan weer 36 uur werken.
De leem werd eerst uit Enter gehaald en later uit de Hoch bij Markelo. Vanuit de Hoch werd het per kipkar op rails aangevoerd eerst met paard getrokken en later door een locomotiefje. In de beginjaren van leem uit de Hoch werd het in de herst gegraven en dan werd het op het kipveld halverwege (achter het terein van de Tojn (Baan en ten Hove) gekiept om in het voorjaar dan verder te transporteren naar de Enterstraat. Het vervoeren naar de Enterstraat ging over gedeeld spoor met het tichelwoark van Struik (Plesse). Voordat een locomotief gebruikt werd, werd het zware trekwerd gedaan met paarden, er werden dan 3 kipkarretjes achter gespannen. Dit was vaak het werk van de jonge jongens om te doen. Vanaf het kiepveld naar de Enterstraat ging het bergafwaarts door wat nu het bos is zonder beveiliging of spoorwegovergang. Wat ze dan wel eens deden wat de paardenafkoppelen en een soort van race te houden, op een keer ging het bijna mis toen Jans (zoon van Gerrit) en Dieks (zoon van Gerrit Jan) de  oude burgermeester Knottenbeld bijna van de sokken reden toen ze op volle snelheid met volle kiepkarren vanaf de ‘Hatteweg’naar de Enterstraat denderden. Daarna was het afgelopen met de race-pret en kwam de veldwachter kijken. Daarna moest het gewoon weer met paard getrokken en afgeremd dmv grote houten stok op de wielen te klemmen.


Na de veldovens kwam er een ringoven. Daarin kon volcontinue gestookt worden want het vuur ging rond door de oven terwijl continu nieuwe stenen erin gezet en gestookte stenen eruit gehaald werden. Maar ook hier moesten de stenen 2 weken op 1100C gehouden worden, het bakken duurde net zo lang. Waterstoken was niet meer nodig omdat er ook een automatische droogoven was en daar kwamen de groene stenen goed droog uit. De ringovens werden in het begin gestookt met kolen en later is overgegaan op gas toen dat op grote schaal beschikbaar kwam in Nederland. De temperatuurcontrole was veel preciezer en gebeurde met thermometers die van boven in het stookgedeelte werden gestoken en hiermee kon goed gezien worden of het te heet of te koud of jusit goed was en ook zorgen dat alle stenen lang genoeg op de juiste temperatuur waren gehouden. De termperatuur werd geregeld door meer of minder kolen / gas toe te voeren. De verdeling van de hitte in het stookgedeelte was te regelen via kleppen die ingebouwd zaten in de ringoven open en dicht te draaien, daardoor kon veel makkelijker een gelijkmatig temperatuurprofiel in het stookgedeelte gehouden worden wat de kwaliteit van de stenen uiteraard ten goede kwam. Het stookgedeeldte liep rond door de oven, de kolen/gastoevoer moest meelopen. Het was een ringoven, dus een tunnel in 0 vorm waarin het inzet, stookgedeelte, uitzet continue achterelkaar aanliepen in een kringetjs.De brandstof werd van boven aangevoerd. Kolen werden via automatische verdelers gedurende 2 weken langzaam door de stookgaten bovenop de ringoven toegediend. Later werd op gas overgegaan en werden er gasinjectoren in de poorten gestoken die de stenen dan stookten door een gasvlam. De brandstof toevoer werd handmatig verzet om het stoken te laten rondgaan in de oven.De groene stenen die voor het stookgedeelte werden ingeladen werden langzaam voorverwarmd door de trek van de hete gassen en als de stenen eenmaal gestookt waren moesten ze eerst gecontroleerd afkoelen, dan werden kleppen in dat gedeelte dichtgezet en als ze eenmaal  onder de kritische temperatuur waren werd er zoveel mogelijk opengezet om zo snel mogelijk de stenen af te koelen zodat ze ‘uitgezet’ konden worden en weer ruimte maken voor de groene stenen die eraan kwamen.
Na de ringoven kwam de tunneloven die helemaal automatisch was. Stenen werden op karren gezet en die gingen automatisch door de tunneloven waar ze nog weel steeds 2 weken op 1100C gehouden moesten worden. De temperatuurregeling via branders
Kleuren in stenen daar waren verschillende methodes voor. Zoals gezegd de leem van Enter brandde geel, de leem uit de Hoch brandde rood en later werd er ook uit Rekken nog leem aangevoerd toen de Hoch leeg begon te raken en die brande veel grijzer. Om toch gele stenen te kunnen krijgen werd er kalk aan toegevoegd, dat brandde dan weer geel. Door ook naast kalk nog was zout toe te voegen konden er bruinige accenten gemaakt worden. Als de leem niet rood genoeg brand kan er ijzer worden toegevoegd en er werd mangaan gebruikt om zwarte/donkere stenen te maken. Verder kon door met zuurstof gehaltes in oven (tunnelovens) ‘gereduceerd’worden dan kreeg je niet de volle rode kleur maar kon je bijvoorbeeld ook blauwige tinten krijgen. Zo zijn er nog wel meer toevoegingen en stook methodes om kleur te krijgen die je wilt.


Dit stuk is geschreven door Gerrit ten Bolscher aan de hand van een gesprek dat hij had met zijn 95 jarige vader Jans ten Bolscher, de laatste directeur van Steenfabriek Gebr. Ten Bolscher in oktober 2021.

Afbeeldingen worden geladen

Erfgoed Rijssen-Holten maakt gebruik van Erfgoednet 3.0 een product van Picturae